Les 1: Herfst

Les 2: Wind en windrichting

Les 3: Dag en nacht; nachtdieren

 

Les 1
In deze les ligt de focus op het herfstseizoen. Met behulp van een variatie aan werkvormen worden verschillende aspecten hiervan behandeld.

 

Beginsituatie
De leerlingen weten dat er verschillende seizoenen in een jaar zitten en kunnen deze seizoenen benoemen.
De leerlingen weten een aantal kenmerken van elk seizoen.

 

Leerdoelen leerlingen
Overkoepelend: De leerlingen leren dat de seizoenen in hun eigen omgeving waar te nemen zijn.
Natuur en techniek: De leerlingen leren dat planten veranderen met de seizoenen.
Biologie: De leerlingen bezoeken het park in de eigen omgeving.

 

Benodigdheden
- Praatplaat herfst
- Voldoende wit papier
- Potloden
- Plastic zakjes

 

Lesopzet
Begin de les met het behandelen van de praatplaat. U kunt de praatplaat vinden onder het kopje Leerlingen. Vraag de leerlingen wat er te zien is op de plaat, waar ze aan denken als ze dit zien en waar het mee te maken heeft. Laat kinderen vertellen wat ze mooi of juist niet mooi vinden. Probeer de focus hierna iets te verleggen naar de seizoenen. Vraag de leerlingen of zij nog meer seizoenen kunnen benoemen. Wat is er zo specifiek aan de herfst? Vat aan het eind kort samen waar jullie het over hebben gehad.
Hierna is het tijd om naar buiten te gaan. Tijdens de korte wandeling door het Gaasperpark krijgen de leerlingen de kans om blaadjes van de grond te rapen. Met deze blaadjes gaan zij aan de slag als zij terug in de klas zijn. Het is belangrijk dat er tijdens de wandeling gebruik wordt gemaakt van ‘hands-on, brains-on’. Dit betekent dat het belangrijk is dat kinderen dingen aanraken en oppakken, omdat ze op deze manier het meeste leren.
Eenmaal terug in de klas krijgt elk kind een herfstblad, wit blaadje en potlood. De opdracht is om de nerven van het blad goed in beeld te brengen. Het witte blad wordt over het herfstblad gelegd en goed vastgehouden. Met het potlood wordt zachtjes op het witte papier gekleurd, over de plek waar het herfstblad ligt.


Differentiatiemogelijkheden
Voor de les: U kunt leerlingen die moeite hebben met de woordenschat (denk hierbij aan bijvoorbeeld NT2-kinderen) een handje helpen door van tevoren al een keer samen te kijken naar de praatplaat. Bespreek wat er te zien is en benoem begrippen als wind, regen, bladeren, etc.
Niveau: Tijdens het gesprek over de praatplaat kunt u differentiëren met behulp van verschillende vragen. Leerlingen die moeite hebben om mee te komen, kunt u helpen door meer gerichte vragen te stellen. Aan andere kinderen kunt u open vragen stellen, waarbij ze zelf meer moeten nadenken en zo meer worden uitgedaagd.
Interesse/niveau: Leerlingen die het onderwerp interessant vinden en op tijd klaar zijn met de creatieve opdracht met de herfstbladeren, kunnen extra informatie opzoeken over deze herfst. Filmpjes over dit onderwerp zijn te vinden onder het kopje leerlingen. 

 

Les 2

In deze les zijn de leerlingen voor even echte onderzoekers. Zij gaan spelenderwijs experimenteren met verschillende materialen en wind.

 

Beginsituatie

De leerlingen weten te benoemen wanneer het waait.

De leerlingen weten onder woorden te brengen hoe de wind voelt, verschil tussen hard en zacht.

 

Leerdoelen leerlingen

Overkoepelend: De leerlingen maken kennis met de windrichtingen met behulp van o.a. materialen uit de eigen omgeving.
Aardrijkskunde: De leerlingen spelen met wind.

Biologie: De leerlingen bezoeken het park in de eigen omgeving.

 

Lesopzet

Allereerst is het voor deze les belangrijk dat het waait. Als introductie ga je met de leerlingen naar buiten het schoolplein op. Je zegt de leerlingen dat ze moeten voelen waar de wind vandaan komt. Vraag ze om met hun neus in die richting te gaan staan. Vervolgens vraag je de leerlingen waar de wind dan naartoe waait. Laat ze met hun neus in die richting staan. Vraag de leerlingen om rond te kijken en te zoeken naar dingen waaraan je kunt zien dat het waait. Denk hierbij aan vlaggen, takken van bomen, rondvliegende blaadjes, etc. Bespreek kort wat de leerlingen hebben waargenomen.

Hierna is het tijd om naar het park te gaan. Eenmaal aangekomen in het park vertel je de kinderen dat ze in een groepje als echte onderzoekers aan de slag mogen. In een afgebakend gebied mogen zij rond lopen en zoeken naar dingen die met de wind mee kunnen ‘vliegen’. Na een tijdje vraag je alle kinderen bij elkaar te komen en mag elk groepje laten zien welke materialen zij hebben gevonden. Bespreek met de klas of het door de wind wordt weggeblazen en waarom wel of waarom niet. Bespreek vervolgens welke kant het op waait en of alles dezelfde kant op waait. Nadat alle groepjes zijn geweest en het is besproken, pak jij de bellenblaas. Vertel de leerlingen dat zij goed moeten opletten welke kant de bellen op waaien. Bespreek hoe het kan dat de bellen die kant op gaan.

Eenmaal terug in de klas begin je aan het eindgesprek. Vraag de leerlingen wat ze allemaal hebben gezien. Wat weten ze nu over de wind en windrichting?

 

Differentiatiemogelijkheden

Interesse: Leerlingen die erg geïnteresseerd zijn in het onderwerp, kun je de mogelijkheid geven zich er nog iets meer in te verdiepen. Zij kunnen bijvoorbeeld een stuk plastic aan een stok vastmaken en deze op het schoolplein neerzetten. Deze kan een aantal dagen blijven staan en zo kunnen ze elke dag kijken hoe hard het waait en waar de wind vandaan komt. Waait het altijd even hard? En komt de wind altijd van dezelfde kant?

Niveau: Voor leerlingen die moeite hebben met het begrijpen van de lesstof, staan extra filmpjes onder het kopje leerlingen. In deze filmpjes wordt nog een keer het begrip wind en windrichting uitgelegd.

Niveau: Tijdens het eindgesprek kunt u differentiëren met behulp van verschillende vragen. Leerlingen die moeite hebben om mee te komen, kunt u helpen door meer gerichte vragen te stellen. Aan andere kinderen kunt u open vragen stellen, waarbij ze zelf meer moeten nadenken en zo meer worden uitgedaagd.

 

 

Les 3

Deze les staat in het teken van dag en nacht. Er wordt een focus gelegd op nachtdieren.

 

Beginsituatie

Leerlingen weten dat het overdag licht is.

Leerlingen weten de zon en de maan te benoemen.

Leerlingen weten dat het donker is in de nacht.

Leerlingen weten dat zij in de nacht slapen.

 

Leerdoelen leerlingen

Overkoepelend: Leerlingen leren het verschil tussen dag en nacht en hiermee gepaard gaande gewoontes van dieren in hun omgeving.

Geschiedenis: Begrippen van tijdsindeling: dag/nacht

Biologie: Leerlingen bezoeken een park in de eigen omgeving

 

Benodigdheden

- Vel met afbeelding van de zon

- Vel met afbeelding van de maan

- Voorwerpen die te maken hebben met ‘dag’, zoals een spelletje, een beker, een bord, een schooltas, een bal, een foto van een fiets, etc.

- Voorwerpen die te maken hebben met ‘nacht’, bijvoorbeeld een een pyjama, een poppenbedje, een foto van vuurwerk, een lamp, een knuffel, etc.

- ‘Ik Ontdek de Nachtdieren’ van Claude Delafosse

 

Lesopzet

Als start van de les wordt gefocust op het verschil tussen dag en nacht. Er hangen twee vellen papier ergens waar alle leerlingen het goed kunnen zien. Op het ene vel staat de zon en op het andere vel de maan. Vraag de leerlingen of ze weten waar ze over gaan praten. Wat zien jullie op de platen? Wat is het verschil tussen de twee platen? Vraag de leerlingen wat zij al weten over dag en nacht.

De leraar laat hierna een van de leerlingen een voorwerp of foto uit de mand halen en aan de groep vertellen wat het is. De leerlingen vertellen of dit voorwerp bij de nacht of bij de dag hoort en eventueel waarom. Het voorwerp wordt op de juiste tafel gelegd. Dit wordt gedaan tot alle voorwerpen en foto’s zijn verdeeld.

Na dit gesprek is het tijd om over te schakelen op het onderwerp van de les, namelijk dieren. Benoem het feit dat wij slapen in de nacht. Vertel dat er dieren zijn die ook ’s nachts slapen, maar dat er ook dieren zijn die juist overdag slapen en ’s nachts tot leven komen. Dieren die de hele nacht wakker zijn en pas overdag (als wij op school zitten) gaan slapen, worden nachtdieren genoemd.
Na deze lesstart is het tijd om naar buiten te gaan. Tijdens de wandeling krijgen de leerlingen de opdracht om zoveel mogelijk dieren te zoeken en te onthouden. Eenmaal terug in de klas wordt er kort met de klas over de wandeling en de dieren gepraat.

Na dit gesprek is het tijd om een verhaal over nachtdieren voor te lezen. (‘Ik Ontdek de Nachtdieren’ van Claude Delafosse).

Bespreek als afsluiting van de les het verhaal met de klas. Wat hebben zij gehoord? Welke dieren kwamen in het boek voor? Wat zijn nachtdieren ook alweer?

 

Differentiatiemogelijkheden

Voor de les: U kunt leerlingen die moeite hebben met de woordenschat (denk hierbij aan bijvoorbeeld NT2-kinderen) een handje helpen door ze van tevoren een werkblad te laten maken over dag en nacht. Bespreek wat er te zien is en wat er van de kinderen wordt verwacht. Het werkblad is te vinden onder het kopje leerlingen.

Interesse/niveau: Leerlingen die het onderwerp interessant vinden, kunnen extra informatie opzoeken over het ontstaan van dag en nacht. Filmpje over dit onderwerp is te vinden onder het kopje leerlingen.

Niveau: Laat leerlingen die op een hoger niveau zitten en verder willen gaan op dit onderwerp, kunnen het werkblad gebruiken dat te vinden is onder het kopje leerlingen. Knip van tevoren de namen van de dieren en de plaatjes los en laat de leerlingen de goede combinaties maken. Plaatjes kunnen worden toegevoegd of weggelaten al naar gelang het niveau van de leerling.